“Ik moet nodig eens mijn huis gaan opruimen”, zegt Michael, een vriend die ik al sinds de middelbare school ken. Nu zijn we vijftigers. Hij is een paar jaar geleden gescheiden. Hij is in het huis blijven wonen waar hij eerder met zijn vrouw en kinderen woonde. De kinderen ziet hij nu een stuk minder, zo’n weekend per twee weken.
Het is ook vooral om de kinderen dat hij wil opruimen. Eén van de twee kinderen, die 12 jaar is, vindt het een beetje een puinhoop worden in zijn huis. Toen ze een keer zei dat ze het niet meer leuk vond om vriendinnetjes uit te nodigen, vroeg Michael hoe dat kwam. In dat gesprek kwam ook die puinhoop aan de orde. ‘Eigenlijk zei ze dat ze zich voor dit huis schaamde’, zegt Michael. ‘En om eerlijk te zijn: toen ik het huis door haar bril probeerde te bekijken, snapte ik dat wel. Er is nogal wat achterstallig onderhoud.’
Hij had, om kort te gaan, een plan gemaakt. Hij had ook alvast verf en schoonmaakmaterialen gekocht. En de komende zomervakantie ging hij spenderen aan het opknappen van het huis, zo luidde zijn voornemen.
‘Ik heb ook bedacht dat ik dat ‘opruimen’ een uitgebreide invulling moet geven’, zei hij vervolgens wat cryptisch. Op mijn vraag wat hij precies bedoelde, refereerde hij aan het overlijden van zijn ouders. Kort achter elkaar, binnen een jaar, waren zij op hoge leeftijd overleden. ‘Ik heb toen samen met mijn zus hun huis moeten leeghalen. Dat heeft ons heel wat dagen werk gekost. Ik wil het voor mijn kinderen wat makkelijker maken. Mijn zolder is ook een behoorlijke zooi. Veel van wat daar staat kan naar de stort. Of naar een kringloop. Die zolder wil ik dus ook gaan aanpakken.’
Ik vertel hem over een boekje dat ik een keer heb gelezen, over Döstadning. Dat is het Zweedse woord voor ‘opruimen voordat je doodgaat’. ‘De schrijfster had er diverse redenen voor, om te ‘ontspullen’. Praktische redenen, zoals jij nu ook aangeeft – ‘makkelijk voor de kinderen’- maar ook emotionele redenen. Want door alles nog een keer door de vingers te laten gaan, zoals sieraden, brieven en allerlei snuisterijen, riep ze bij zichzelf herinneringen en gedachten op uit vroegere tijden. Het was daardoor voor haar ook een zeer waardevolle activiteit geweest. En last but not least, ze had ook nog wel wat spulletjes waarvan ze dacht: die hoeven mijn kinderen later niet tegen te komen als ze m’n huis moeten opruimen. Oude dagboeken bijvoorbeeld. En seksspeeltjes.’
Ik laat er direct op volgen dat er natuurlijk verschil zit in de situatie van haar en de situatie van Michael; de schrijfster van het boekje was al in de buurt van de 90 jaar, Michael zit daar nog zo’n 40 jaar vanaf.
Toch triggert mijn laatste zinnetje, over spullen die nabestaanden niet hoeven tegen te komen, hem direct. “Om dat laatste is de zolderopruiming inderdaad hard nodig. Stel ik overlijd plotseling, en ik krijg geen kans om mijn huis ordentelijk na te laten. Dan loop ik het risico dat mijn kinderen bij het leegruimen van mijn huis mijn verzameling seks-dvd's tegenkomen. Niet dat er zoveel bijzonders tussen zit, maar zij hoeven die dvd’s niet tegen te komen. Ik wil niet dat hun beeld van hun vader daardoor gekleurd wordt. Dus die moeten ook weg.”
Ik ben verbaasd, in dubbel opzicht. Ik weet niet precies waarover ik het meest verbaasd ben. Dat Michael een verzameling van die films heeft. Of dat die films überhaupt nog op dvd bestaan.
Maar ik snap heel goed dat hij de zomervakantie aan het opruimen wil besteden.
Het belang van opruimen en ontspullen is één van de onderwerpen die ik beschrijf in het boek ‘Ik weet niet wat ik zeggen moet… Hoe praat je over dood, verlies en rouw?’ dat ik samen met Mariska Overman schreef.
Reacties (1)